Goede God

Aan het einde van de straat,
Zit een meisje in de regen,
Het verdriet hangt om haar heen,
Het zit haar allemaal tegen,
Troost is niet te vinden,
Soms is het wel te koop,
Als via een naald in haar arm,
Het geluk naar binnensloop,
Dan is daar opeens een jongen,
Die loopt over de druppels heen,
Naar het verdrietige meisje toe,
Alsof er een kleine engel verscheen,
Hij biedt haar een paraplu aan,
En mag een arm om haar heen slaan,
Hij vraagt haar ten dans,
Ze huppelen door de regen,
Gelukkig denkt zij,
In sprookjes zit het niet tegen.
Ze kijkt even naar boven,
Ze kan het bijna niet geloven,
Heeft Hij zijn zoon gezonden,
Zo vlak voor de kerst,
Dan ziet ze het touw,
Dat is om haar arm gebonden,
Net als met de naald,
Die leeg is van de daad,
Die haar naar de hemel had gezonden.

Ik speelde toch al liever met lucifers,
Dan dat ik hing aan een kruis,
Ik had ook al veel meer met Venus,
Dan met de bouwer van dit huis.